Met mijn twee jongens hebben we het aan tafel over wat ze later willen worden. Bij de oudste van negen is dat inmiddels spelletjes-tester en de jongste van vijf wil heel graag bioloog worden, net als Freek Vonk. Ook aan mij wordt gevraagd wat ik wil worden als ik later groot ben. Ik ben heel blij te kunnen antwoorden dat ik niet iets anders wil worden dan ik nu al ben. Maar beide hebben ze eigenlijk geen idee wat mama voor werk doet. Ik probeer het uit te leggen.
“Mama is een juf voor grote mensen.” Dat wekt al verbazing. Hebben grote mensen dan ook nog steeds les? Ik leg uit dat je je hele leven kunt blijven leren, maar dat dat niet altijd in een klas zal zijn. “En wat leert mama grote mensen dan?” Ik moet er even over nadenken. Hoe leg het zo concreet mogelijk uit?
“Mama heeft vandaag grote mensen geleerd om nee te zeggen.” Met grote ogen kijken ze me aan. “In het Engels?” is de enige vraag die ze me terug kunnen stellen. Ik leg uit dat grote mensen het soms gewoon in het Nederlands al lastig vinden om nee te zeggen en ze snappen er niets van. Ik moet er ook hard om lachen als ik het vanuit hun perspectief bekijk en samen roepen we een paar keer heel hard “NEE!!” om aan elkaar te laten horen dat we het echt allemaal heel makkelijk vinden.
Ons tafelgesprek zet me aan het denken. Zo rond het tweede levensjaar maakt een peuter een grote verandering door en gaat beseffen dat hij een eigen persoon is. Hij ontwikkelt dan ook een eigen wil: ‘Ik ben twee en ik zeg nee.’ Nee zeggen wordt tot een grote kunst verheven; tot groot vermaak en frustratie van de ouders. Maar ergens gaandeweg wordt nee zeggen lastiger. Er gaan veel meer factoren meespelen dan alleen maar stilstaan bij ‘Wat wil ik?’. Soms raken mensen dat helemaal kwijt. ‘Wat wil ik?’ wordt bijvoorbeeld vervangen door ‘Wat heeft de ander nodig?’ of ‘Hoe zorg ik ervoor dat ze me aardig blijven vinden?’. Jezelf toestaan om weer stil te staan bij ‘Wat wil ik?’ is soms een enorme uitdaging.